woensdag 30 december 2020
Nakazawa (4)
Nakazawa (3)
Nakazawa (2)
Nakazawa (1)
maandag 28 december 2020
Minstrelsy
maandag 21 december 2020
Aloha
Poezenkrant
vrijdag 11 december 2020
Manga, Anime, De Bom
zondag 29 november 2020
Machiko Hasegawa
maandag 2 november 2020
Bilal & Christin, De Jacht
zondag 25 oktober 2020
Isabelle Avondrood
Laatst doorgebladerd: het eerste deel van de integrale Isabelle Avondrood van Tardi.
Het viel me op hoe ontzettend retro de strip is. Het eerste deel verscheen in 1976, bij Casterman, de uitgever van A Suivre, en het lijkt de brug te leggen tussen Kuifje en de nieuwe golf van literaire strips die later bij Casterman zouden verschenen (Tardi is, samen met Pratt de eerste 'auteur' van de A Suivre auteurs).
De hele setting is natuurlijk retro (19de eeuw), maar ook de plotlijn is Kuifje-achtig: het draait om een raadsel dat moet worden opgelost. En, net als in Kuifje lijkt het hoofdpersonage zich te bewegen langs verschillende 'raadseloplossende' instanties, in dit geval de politie, journalisten, wetenschappers.
En ook de vertelstijl roept Herge en Jacobs op (inclusief de laatste pagina in het eerste deel dat eindigt met een reeks van raadsels). Om het in Barthesiaanse termen te stellen: de tekst draait om de hermeneutische code.)
Net als in de Kuifje-strips staat in het centrum van deze raadsels echter een object waar een excessieve fascinatie vanuit gaat. Deze fascinatie kan niet terugvertaald worden in het vertoog van de wetenschapper, de politie en de journalistiek (m.a.w. het is geen kennis, geen informatie).
Ook net als in Kuifje - en misschien zelfs nog wat explicieter - deze objecten keren terug als droomobjecten.
Net als in de Kuifje-albums lijken de objecten (zoals de fetish in het Gebroken Oor (zie hierover Michel Serres)) uiteindelijk hun 'frame' te doorbreken. (Het gaat ook om een reeks van standaardobjecten (de dinosaurus, het fossiel, de mummie): objecten die gefossiliseerd of 'encrypted' zijn: waarin het verleden a.h.w. 'ingevroren' is (het gefossiliseerde ei is daar het beste voorbeeld van).
De openingspagina's van het eerste deel (Isabelle en het Monster) zijn in dit opzicht veelbeketekenend. Het opent met een ei van een pterodactylus, bewaard en geklassificeerd in een museum, voorzien van een label, een cataloguskaart, en opgeslagen in een vitrine.
En deze komt in de nacht uit. Het is alsof de droomlaag onder de kennis - het object van fascinatie dat de wetenschap drijft, in de nachtelijke uren tot leven komt en ontsnapt aan de kennissystemen die het proberen te classificeren. Dit ontsnapte monster is ook op een rare, middernachtelijke manier verbonden met de wetenschapper. De wetenschapper communiceert hiermee via een proces van telepathie. Dit lijkt een supplement (of weer: een nachtelijke dubbelganger) te zijn van de symbolische kennis die verscholen ligt in de boeken waar hij omringt is (terwijl hij lacht van 'ah, ah, ah').
Isabelle Avondrood is daarmee, net als het werk van Chaland, Serge Clerc, Floc'h, Ted Benoit, retro. Een terugkeer naar de klare lijn en de reeks van fascinaties die eronder liggen. Hierdoor keert ook de Franse strip - op het moment dat het volwassen werd, terug naar de kindertijd.
zaterdag 10 oktober 2020
Corto, Kamui, Popular Modernism
Corto lijkt daarmee in de Europese strip een vergelijkbare rol te spelen als Sanpei Shirato's Kamui in de manga. Enerzijds behoren deze strips (nog) overduidelijk tot de pulp, anderzijds is het mogelijk om juist binnen de conventies van deze pulp uitdrukking te geven aan een levensgevoel dat maatschappij kritisch is. (Bij Corto is deze maatschappijkritische component misschien minder duidelijk zichtbaar dan in het werk van de crypte-communistische Shirato).
Aantekeningen over Pratt
Pratt's Ballade de la Mer Salee was het beginpunt van de Europese Grafische Roman. D.w.z. de publicatie van de franse vertaling bij Casterman was destijds de inspiratiebron achter de oprichting van A Suivre en de legendarische boekenreeks les romans / a suivre.
La Ballade roept de rommelige sfeer op die WW1 buiten Europa had nagelaten, een wereld van imperiale rijken die uit elkaar aan het vallen waren, en vertelt op een toon die zoekend en improviserend is. Het lijkt of de verhalen zich niet ergens mee willen engageren - net als het personage van Corto zelf. Het draait ook om relaties die moeilijk te beschrijven zijn, zoals de Corto & Pandora-relatie.
En de pacing is idiosyncratisch. Pratt gebruikt zowel de stilte als het wit van het papier efficient. Bovendien wisselt hij pagina's die volgeschreven zijn met dialoog af met mooie puur visuele pagina's, zoals deze:
donderdag 1 oktober 2020
woensdag 12 augustus 2020
Batman post-COVID.
In het laatste (11de) nummer van Les Cahiers de la BD staat een leuk overzichtsstuk over virussen in de strip. Naast de Europese klassiekers (Virus van Tome & Janry, Les Schroumpfs Noirs van Peyo en Delporte, Le Mystere Borg van Martin) gaat het ook kort over recente uitbraken in de universa van Marvel en DC, bijvoorbeeld in de Batman: Contagion serie (vanaf 1996) die uitmondde in Batman: No Man's Land.
In No Man's Land (dat ik niet heb gelezen) wordt Gotham op last van de overheid verlaten. Het staat vol I am Legend-achtige beelden van een lege en vervallen stad.
Zoals Scott Bukatman stelt: de superheldenstrip gaat - voor een groot deel over de ervaring van stedelijke ruimte. En zoals recentelijk weer duidelijk is geworden: de stedelijke ruimte is voor een groot deel ontstaan in de strijd tegen besmettingen. (Zie mijn andere blog)
De achterkant van de stad zoals die zichtbaar is in Gotham, maar ook in de klassieke noir, is een fantasie van een onderwereld van steegjes, riolen, netwerken, daken. Het biedt een alternatieve cartografie van vluchtwegen, onzichtbare netwerken. Waar de moderne stad (na Haussmann) draait om zichtbaarheid (esplanades, doorkijkjes, arks, uitzicht), hygiene en transparantie gaat, daar roept Gotham (met zijn neo-gothiek) de herinneringen aan de pre-moderne stad met al zijn gekonkel, gerochel en gehoest.
Batman is niet voor niets een vleermuis: een nachtdier dat ook al lang voor Covid met besmetting en vampirisme in verband wordt gebracht.
dinsdag 14 juli 2020
maandag 8 juni 2020
Jilian Tamaki
dinsdag 21 april 2020
Taniguchi
Wat me opvalt is dat Taniguchi terugkeert naar twee eerder beproefde verhaalformules. Of liever hij lijkt de twee verhaallijnen van Quartier Lointain op te splitsen in twee boeken.
Het Dagboek van mijn Vader vertelt, als Quartier Lointain, een verhaal over een terugkeer naar het geboortedorp. Deze keer gaat het om de reis van een zoon om de herinneringsdienst van zijn vader bij te wonen. Wederom per trein. Terwijl het landschap voorbijraast komen ook de herinneringen terug, soms op een bijna cinematische manier, zoals in deze terugkerende herinnering van een moment van geluk dat het jonge hoofdpersonage eerwaarde toen hij op de grond in de zon in de veilige omgeving van zijn vaders' kappersaak speelde:
Opvallend aan de visuele weergave is het perspectief. Hoewel het hier om een jeugdervaring gaat, een sterke visuele herinnering, is het beeld hier niet gefocaliseerd door het kind. Het eerste plaatje, de close up van de knippende handen van de vader, wordt immers niet gezien door het kind, dat met zijn rug naar de kappersstoel zit. Het lijkt eerder de weergave van de geconcentreerde aandacht die de kapper heeft voor zijn schaar. Maar omdat het volgende plaatje zo duidelijk een extern vogelperspectief hanteert, waarbij het gevoel van 'overzicht' wordt opgeroepen dat je alleen ervaart als je terugkijkt, lijkt er in het eerste plaatje eerder sprake van dubbele focalisatie. Dit is de ervaring van de vader, gefilterd door die van de oudere zoon die terugkijkt en constateert dat zijn jongere zelf dit niet zag.
Deze mengeling van blik is typerend voor het boek. In het Dagboek van Mijn Vader wordt het hoofdpersonage gedwongen om de herinneringen aan zijn vader opnieuw te visiteren, naar aanleiding van wat hij over hem hoort van familieleden. Hierdoor zijn alle herinneringen gecompliceerde constructies geworden, mengelingen van herinneringen en reconstructies, beelden en mentale beelden.
De tekenstijl van Taniguchi leent zich hier bij uitstek voor. Zijn decors zijn vaak bijna fotografisch-realistisch, terwijl hij voor de personages een Moebius-achtige klare lijn hanteert. Hierdoor lijken de beelden het midden te houden tussen mentale en geregistreerde beelden.
Taniguchi toont dit door enorm veel close ups te gebruiken die geen nieuwe informatie geven maar die de grotere platen a.h.w. 'kleuren.'