maandag 16 januari 2023

Freud & Fliegende Blätter (2)

Ah, wacht even - Freud is natuurlijk geïnteresseerd in de rebussen in Fliegende Blätter (en Baudrillard is hier op ingegaan). M.a.w. de beschrijving van droom als rebus verwijst dus naar Freud's lectuur van een striptijdschrift. En het gaat hem daarbij niet zozeer om de combinatie van woord en beeld, maar de manier waarop lezen en kijken met elkaar vervlochten zijn. Het lezen 'bemiddelt' het kijken (en andersom). Het gaat om een 'enigmatische' manier van kijken en ontcijferen. Peter Schwenger, in zijn boek Fantasm and Fiction schrijft: "images, which Freud freely admits are the basic medium of dreams, cannot be taken on their own terms but must be translated into langauge, as are certain picture puzzles. In these puzzles a picture viewed as a whole seems nonsensical, but if the various pictorial elements are translated piuce by piece (often in punning ways) into verbal equivalents, the pieces of the picture become words in a sentence, and the puzzle is solved." (32) Vroege strips (zoals Krazy Kat) waren niet alleen geinteresseerd in het beeld (zoals media-archeologen als Gunning en Bukatman hebben aangetoond), maar ook in de materialiteit van taal. In onomatopee, puns, typografie, en de fonetische weergave van taal. (Veel vroege strips gingen over migranten en hun typische omgang met taal die de 'materialiteit' van taal (voor natives) weer hoorbaar maken).
Schwenger citeert Freud: "Words, since they are the nodal points of numerous ideas, may be regarded as predestined to ambiguity; and [dreams] make unashamed use of the advantages thus offered by words for purposes of consensation and disguise." (Freud: 340-41, cited in Schwenger: 32).

Freud & Fliegende Blätter

Zoals ik eerder schreef, de publicatie van Traumdeutung vond plaats in het decennium waarin McCay Little Nemo ontwikkelde. Freud zelf verwees in zijn boek op verschillende momenten naar het Duitse (ietwat burgerlijke) Fliegende Blätter. (Hij komt daar later ook op terug in zijn boek over de Witz)
Een sleutelmoment is als hij het idee van 'secundaire revisie' bespreekt. Dit vergelijkt hij met 'the enigmatic inscriptions with which Fliegende Blätter has for so long entertained its readers." Met de 'enigmatic inscriptions' bedoelt Freud, zo dacht ik eerst, de onderteksten (captions) bij de tekeningen die, t.o.v. de tekeningen werk van 'secundaire revisie' doen, d.w.z. 'the application of conscious thought processes to the dream material.' Maar waar secundaire revisie het droommateriaal leesbaarder en begrijpelijker maakt, daar blijven de 'inscriptions' van FB 'enigmatic.' Maar toen ik bladerde naar Traumdeutung zag ik dat het Freud eerder ging om anagram-achtige puzzels, waarbij letters 'are taken out of their syllabic groupings, and are rearranged.... If we do not wish to be fooled we must give up looking for an inscription, must take the letters as they stand, and combine them, disregarding their arrangement, into words of our mother tongue.'
Een van de weinige goede grappen in het Witz-boek komt trouwens ook uit Fliegende Blatter. Freud citeert Oedipus at Colonus, dat eindigt met de vaststelling dat het het beste zou zijn om helemaal niet geboren te zijn. FB voegt daar aan toe, 'maar dat is nauwelijks één op de 100.000 mensen gegund.' Freud voegt daar (natuurlijk) aan toe dat het komische van deze zin ook zit in het gebruik van het semi-voorzichtige 'nauwelijks,' waardoor de schijnprecisie van het getal de nonsense van de grap nog meer verhuld wordt. Daarnaast is Freud, denk ik, geinteresseerd in de manier waarop deze zogenaamde wijsheid is uitgesproken vanuit een 'onmogelijk punt van articulatie.' Immers, hij / zij die niet geboren is, is niet in een positie om te stellen dat dit het beste is dat hem / haar overkomen is (zoals Dolar stelt in zijn essay in JL: Between Psychoanalysis and Politics." (Aaron Schuster gaat hier ook op in, in zijn boek "The Trouble with Pleasure: Deleuze and Pyschoanalysis": 14 ff)

vrijdag 13 januari 2023

Spirou en de Shoah

De aanleiding voor de tentoonstelling is overduidelijk de strips van Bravo. Dat is, althans, de indruk die de trailer wl wekken. De trailer begint met een pagina van Bravo 'dans la tourmente de Shoah' en bladert vervolgens door het album heen. De tentoonstelling, zo lijkt de suggestie te zijn, wil de strip tot leven brengen. De tentoonstelling is ook duidelijk in samenwerking met Dupuis tot stand gebracht. Zo is de catalogus ook uitgegeven door Dupuis, en bevat de website een portret van Bravo. Daarnaast adviseerde Bravo over de vormgeving.
Bravo's strip is, natuurlijk, enerzijds een rebooth (hij gaat terug naar de Rob-Vel situatie waarin Spirou in een hotel werkt), anderzijds een 'what if' (a la Superman, Red Son). Maar de serie verschilt van de Amerikaanse reboots in de stijl. Bravo werkt in een stijl die retro is, maar net niet helemaal. Hij is geen Chaland of Swarte. Ook het figuur van Robbedoes zelf is anders: kinderlijker, onschuldiger.
De relatie tot het verleden is daardoor complex. Robbedoes is, zoals veel helden van populaire historische romans, enerzijds een figuur die een tijdreis lijkt te hebben gemaakt. Hij belichaamt ons en onze waarden en laat ons ronddolen in het verleden. Maar ook niet helemaal. Hij is ook een historisch, naief figuur. Daarnaast roepen de tekeningen van Bravo ook historische foto's op van het België van de jaren veertig, dat juist niet werd weergegeven in de strip.
Zoals de website vermeldt: de tentoonstelling (en het werk van Bravo) vertoont verwantschappen met een groot aantal historische strips dat in recente jaren door musea is uitgebracht. Denk hierbij aan de succesvolle boeken van Eric Heuvel die het Anne Frank huis uitgaf). Strip wordt gezien als een didactisch middel. Maar waar deze eerdere strips het duidelijk maakten waar de grens tussen fictie en geschiedenis lagen, daar lijkt dat bij de Robbedoestentoonstelling wat diffuser te zijn. De tentoonstelling gaat namelijk ook over de geschiedenis van het tijdschrift tijdens de oorlog, en hier lijkt een soort onduidelijkheid tussen het personage en het tijdschrift te ontstaan.

Spirougeschiedenis

De tentoonstelling over Spirou en de Shoah moet ik nog bekijken, maar ik ben het met collega Kees Ribbens eens, die al kletsend, vertelde dat er een element van 'wishful historywriting' (mijn term) rond het tijdschrift hangt.
Via het - overigens prachtige - werk van Bravo (en mook het recente album over de 'vrienden van Spirouclub') is een poging gedaan om de geschiedenis van het blad weer in contact te brengen met de geschiedenis van de tweede wereldoorlog. De Spirou-club wordt daarbij voorgesteld als een 'anti-Hitlerjugend'-club van jeugdige semi-verzetshelden.
Los van de vraag of dit historisch correct is (ik kan dat moeilijk beoordelen) valt het me op dat deze 'historische wende' van het tijdschrift verbonden is met de lange geschiedenis waarin het blad altijd een mythe rond zichzelf heeft gecreeerd. De combinatie van de duidelijk fictieve strips van Bravo - een hervertelling van de Robbedoesmythe (iets dat inzit tussen de reboot en de 'what if' die we kennen uit de Amerikaanse comics (zoals Superman Red Son) en het verschijnen van historische studies (zoals de boekwerken van de Pissavy-Yvernaults boeken) en een prestigieuze tentoonstelling is daarbij niet uniek. Het draaide in het blad continu om een diffuse kruisbestuiving tussen fictie, geschiedenis en realiteit.

Thierry Martens

Je zou de manier waarop Robbedoes / Spirou zelfbewust was en de lezers aansprak kunnen verbinden met de verschillende hoofdredacteuren, en het personage dat ze voor zichzelf bedachten. Doisy, hoofdredacteur in de oorlogsjaren, sprak in de brievenrubriek de lezers aan via het figuur van Kwabbernoot / Fantasio - die natuurlijk later ook een rol ging spelen in de strips van Jijé en Franquin.
Via o.a. de club 'les amis de Spirou' (en het poppentheater) maakte hij van het blad een 'club' waar je als lezer bij wilde horen. Dat ging via een strategie waarbij fictie en werkelijkheid door elkaar heenliepen.
Onder Yvan Delporte ontstond een ander type zelfbewustzijn. Het tijdschrift presenteerde zichzelf als een club creatievelingen. Het zijn nu niet zozeer de personages waar je bij wil horen als 'vriend van Spirou' maar de tekenaars. Daar horen 'zelfbewuste' gebaren bij, waaronder verwijzingen naar de strip, het tijdschrift zelf, of waarin auteurs cameo's maken. Het brengt 'vulgair-modernistische' humor het blad in. Dit hangt - niet toevallig- met de opkomst van de eerste fancircles, conferenties, verzamelaars, etc. Naast het hoekje van Franquin op de voorkant (dat vaak commentaar geeft op de strip waarbij hij expliciet de tekenaars noemt) is het figuur van Guust natuurlijk hier van centraal belang.
Toen in 1968 Thierry Martens het stoje overnam van Delporte leek het tijdschrift een wat conservatiever pad in te zijn geslagen. Maar Martens was een echte stripliefhebber en verzamelaar en was bovendien bewust van de geschiedenis van het tijdschrift. Als personage 'mr Archive' begon hij in Robbedoes te spreken over het 'erfgoed' van het blad, waardoor Spirou een 'nostalgische' wende nam. In deze periode ging het blad zelfs strips herpubliceren, zoals Tillieux' Felix, eerder verschenen in Heroic Albums. Daarnaast herdrukte hij vanaf 1969 Caesar-gags die van 1960-1966 in Le Moustique stonden. Hij begon in Spirou ook een reeks van bijlagen met (zwart-wit) herdrukken onder de titel 'les classiques Dupuis.' De Felix-avonturen verschenen in deze reeks).
M.a.w. de drie figuren Fantasio, Gaston, Mr. Archive, staan voor verschillende manieren waarop het leespubliek aangesproken wordt en deelgenoot wordt gemaakt, en voor een ander type 'fandom.' Doisy / Fantasio draait om de inhoud van de series, Delporte / Gaston om de auteurs en Mr Archive om het Erfgoed.