donderdag 26 december 2019

Good Dinosaur / Brave

Tweede kerstdag. Met een half oog Pixar's The Good Dinosaur bekeken en het valt me op dat de latere reeks Pixar-films (Good Dinosaur, Brave) niet alleen over 'antropomorfisme' gingen (of de relatie animeren - antropomorfiseren), zoals de meeste tekenfilm, maar ook steeds over het idee van 'companion species.'


The Good Dinoraur raakt bevriend met een mensje (dat i.t.t. hem niet kan spreken) dat beweegt en handelt als een hondje en dat hij domesticeert.


Maar na de 'domesticatie' helpt het mensje de dinosaurus zich aan te passen aan de nieuwe omgeving. Later blijkt dat elke dinosaurus een reeks 'hulpdieren' bij zich te dragen.

Adaptatie, zo lijkt de film te zeggen, dat de 'motor' achter evolutie is, vindt niet alleen plaats 'binnen' de soort, maar ontstaat door nieuwe, complexe, queere vormen van interspecies 'co-habitation.'

(M.a.w. Ik denk dat Jack Halberstam een punt heeft, maar dit blijkt niet alleen op thematisch niveau ook op het niveau van de animatie. Animatie animeert, antropormorfiseert, maar maakt ook 'kruisingen' mogelijk: een beer die zich als mens beweegt, mens als hond, etc.




dinsdag 24 december 2019

Ware

Net als Bastian  Vives tekent Ware op strategische momenten personages waar het gezicht onzichtbaar van blijft. Net als Vives (en Taniguchi) is Ware geinteresseerd in de striptekening als mentaal beeld.

donderdag 19 december 2019

Vives (3)

Maar ook de eerdere Vives-boeken, Polina en de Smaak van Chloor lijken te gaan over de relatie tussen blik, beweging en lichamen.


Net als zijn latere werken lijken het vooral stijloefeningen. 

Bastien Vives (2)

De personages van Vives zijn ook opvallend vaak oogloos.



Alsof hij wil aangeven dat een gezicht of lichaam dat niet terugkijkt in onze ogen een fundamenteel ander lichaam is dan eentje dat een blik op ons werpt. 

Bastien Vives (1)

Dans mes yeux van Bastien Vives breekt met twee grammaticale regels van de strip.



1) overgangen tussen plaatjes zouden nooit overgangen van moment-naar-moment moeten zijn.

2) er staat niet zozeer een 'vierde wand' tussen de kijker en de plaatjes, maar de plaatjes zijn a.h.w. niet 'bekeken' (er is geen 'camera'). 'Ocularisation' is niet mogelijk.

Het album biedt ons pagina's die, als we zin in een oogopslag bekeken, saaaaaaaai zijn. Maar zodra ons oog van plaatje naar plaatje springt, raken we geboeid, en merken we dat de flow van beelden af en toe onderbroken wordt (*prik*) door een blik.


En:



Vives toont daarmee aan dat het doorbreken van de ene conventie het doorbreken van de andere aanvaardbaar maakt.  (En 'onderzoekt' in zijn strip ook het verschil tussen cinema en strip in de manier waarop de kijker 'gepositioneerd' wordt). 

Maar hij probeert ook iets te vatten dat noch in het stilstaande beeld, noch in cinema vastsgelegd kan worden: een uitwisseling van een blik. 


Een portret (geschilderd, getekend of gefotografeerd) kan een blik nooit 'vatten' - de essentie van de blik is immers dat het beweegt. (Daarin verschilt de blik van het oog). Maar de blik ontsnapt ook aan de cinema, waarin het oog wel beweegt, maar een uitwisseling niet mogelijk is. Het patroon van terug-en wegkijken, van schaamte, spiegeling, narcisme, etc (alle imaginaire emoties) dat we ervaren als we iemand in de ogen kijken, is onttrokken aan de filmblik. 

In stripplaatjes - of in ieder geval in de strippplaatjes van Vives - wordt een blikuitwisseling wel opgeroepen, omdat de geanimeerdheid van stripplaatjes (het feit dat ze tot leven lijken te komen) voortkomt uit eigen oog dat van plaatje naar plaatje gaat. (En dit effect van animatie lijkt het beste te werken als de verschillen tussen de plaatjes minimaal zijn, en ze allemaal van dezelfde grootte zijn.) 

Hierdoor krijgen de plaatjes van Vives automatisch iets 'intiems.' We bekijken de plaatjes niet afstandelijk (objectief, objectiverend, voyeuristisch), maar ervaren ze als iets dat gedeeltelijk van binnen uitkomt. Onze blik is daardoor intiem. We kijken naar een beeld (iets dat buiten ons staat (en de plaatjes van Vives zijn niet voor niets ook fotografisch), maar dat a.h.w. vermengd is met affect). 

We bekijken de plaatjes door een roze bril. 

En deze bril blijft gedurende de hele strip opstaan, ook in de seksscenes  aan het einde van het boek, waarin geen blik meer wordt uitgewisseld. 





donderdag 12 december 2019

Plasticity, Eisenstein, Damisch

In een mooi stuk over sculptuur in de Witte Raaf, waarin hij het werk van Elmar Trenkwalder en Hans Hovy bespreekt citeert Ernst van Alphen een opmerking die Freud in Das Unbehagen in der Cultuur maakt:

"Schoonheid en charme zijn van oorsprong kenmerken van het seksuele object. Het is opmerkelijk dat de genitaliën, waarvan de aanblik altijd opwindend is, toch zelf bijna nooit als mooi beoordeeld kunnen ouden: de kwaliteit schoonheid lijkt daarentegen van toepassing te zijn op bepaalde secondaire seksuele kenmerken."


Van Alphen citeert daarna uit Hubert Damisch, Le Jugement de Paris  (1992) en schrijft: "In zijn meesterlijke studie Le Jugement de Paris stelt ook dat schoonheid niet van toepassing kan zijn op genitaliën, omdat schoonheid in termen van vorm begrepen wordt, terwijl genitaliën eerder tot het terrein van het ongevormde (l'informe) gerekend worden."


Het 'ongevormde' (protoplasmatische) speelt een sleutelrol in Eisenstein's beschouwingen over Disney. De term, die hij ontleende aan de biologie, gebruikt hij de eerste keer als hij zijn eigen lijntekeningen bespreekt.  De lichamen in deze tekeningen zijn niet alleen opvallend 'plasmatisch' en ongevormd, maar de penis speelt een nogal prominente rol. 




Op het eerste gezicht lijkt dit raar. Het protoplasmatische lichaam lijkt juist een pre-oedipaal, infantiel, nog niet 'in kaart gebracht' lichaam te zijn, terwijl de fascinatie met de penis (en sowieso de focus op genitaliën) juist als een oedipaal moment wordt gezien. 


Bij Freud leidt de angst voor castratie - het inzicht dat de penis een 'vreemd' element is dat kan worden 'afgeknipt' - niet alleen tot een interesse in seksuele objecten (die buiten het eigen lichaam liggen), maar ook tot een in kaart brengen van het eigen seksuele lichaam, met duidelijk afgebakende erogene zones. 


Bij Eisenstein is de interesse in de penis nog duidelijk auto-erotisch. En opvallend vaak oraal. 



De penis is bij Eisenstein niet (isoleerbaar) onderdeel van een lichaam. Het lijkt of de penis een model voor het hele lichaam is. De vormloze, plastieke penis is een model voor het polymorfe lichaam. 

Neem onderstaande tekening:


In de bovenste tekening lijkt de verhouding tussen penis en de rest van het lichaam omgedraaid. Het lichaam is een aanhangsel van de penis, en niet andersom. Deze penis is ook niet zozeer hard, sculpturaal, maar lijkt eerder, golvend, 'vloeiend,' of 'wordend' (becoming), en zelfs een beetje zacht. Hij wordt alleen kunstmatig stabiel gehouden op het moment dat een statief hem 'bij de nek' grijpt (en hem a.h.w. 'sculpturaal' maakt), zodat hij kan worden gefotografeerd

Eisenstein associeert daardoor twee 'lichamen' met twee verschillende media (of visuele regimes): het 'protoplasmatische' lichaam van de penis is het lichaam van 'line drawings' terwijl het sculpturale lichaam (dat omhoog wordt gehouden) het lichaam van de fotografie is. En dit zijn (niet ontoevallig) ook de tweede media waar hij in deze periode in zijn essays de verschillen van in kaart probeert te brengen: tekenen (en animatie) vs fotografie (en cinema).

Daarnaast roept zijn tekening een metafoor op die later (natuurlijk) een sleutelrol bij Lacan gaat spelen. Volgens Lacan worden we door het symbolische 'gefotografeerd': we worden door de camera 'vastgelegd.' De camera grijpt ons a.h.w. bij de nek en stabiliseert ons lichaam. 

Voor Lacan is dit 'fotograferen' een moment van castratie. 


De 'protoplasmatische penis' van Eisenstein is daarmee het niet-gecastreerde, pre-oedipale lichaam. Het is daarmee niet alleen het lichaam van 'the comic' maar ook van 'the comical.' 

Zoals Zizek schreef in zijn expositie van Lacan (o.a. in Did Somebody Say Totalitarianism, 82 ff), comedy is het terrein van een terugkeer van het lichaam. Hij citeert Lacan die schrijft: "... what satisfies us in comedy, what makes us laugh,.... is not so much the triumph of life as its flight, the fact that life slides away, steals away, flees, escapes all those barriers  that oppose it..."

dinsdag 10 december 2019

Plasticitiy Revisited

Dit is het probleem:

Enerzijds: Eisenstein ontleent 'plasticity' aan de biologie - en meer precies aan filmpjes over nog ongevormde organismes. Het staat voor 'pre-oedipaal' ongevormd en ook: onge-genderd. En inderdaad: het lichaam van het strippoppetje is volledig pre-oedipaal.

Volledig auto-erotisch?


Anderzijds: animatie is het terrein van het antropomorfe. Het zijn lichamen waar wij 'leven' op projecteren- en 'antromorf' betekent ook meteen 'ge-genderd.'  Vooral Disney animatie is hysterisch gegenderd. Niet alleen dieren worden om een antropomorfe wijze van een gender voorzien (zodat de zgn 'naturalistische' dieren in Bambi 'vrouwelijke' wimpers en uitdrukkingen krijgen, maar ook objecten die regelmatig tot leven komen, ook van een 'gender' zijn voorzien. 

Sobchack (in een essay "animation and automation" in Screen (2009) stelt dat animatie niet alleen 'plasmatic' maar ook 'phantasmatic' is: we projecteren menselijke morfologie op figuren. 

Animatie is daarom het terrein waarop de spanning tussen 'gegenderde' en 'ongegenderde' lichamen getoond wordt. 



Vandaar dat Disney - de grootmeester van de animatie die ook gedreven werd door een verlangen om animatie te temmen ('illusion of life' 'de wet van de constante volume') ook op thematisch niveau op een bijna hysterische manier 'gegenderde' verhalen terug laat keren (prinsessen, prinsen). 

Om het in Mulveyiaanse termen te zeggen: het visuele plezier dat het apparaat oproept moet worden 'bedwongen' op het niveau van het verhaal. 






Chuck Jones

En 'Every Frame...' heeft dan weer een leuk essay over de ontwikkeling van Chuck Jones...