maandag 27 januari 2020

De Grafische Roman in Nederland

Een (Bourdieudiaanse) vraag zou zijn: hoe is de stripwereld als 'veld' ontstaan? Hoe verhoudt de strip zich tot het literaire veld? Welke andere 'velden' (onderwijs? pedagogiek? politiek) zijn vormend geweest? Hoe 'nationaal' is een striptraditie?

Net als Cinema heeft strip vanaf de begindagen zichzelf gezien als 'universele' cultuur (d.w.z. als niet gebonden aan een nationale traditie (of taal)). Stripcultuur is, als cinema, wereldcultuur. Figuren als Mickey, Kuifje en Batman zijn herkenbaar voor vrijwel iedereen op deze planeet, (en wellicht zelfs bekender dan de karakters uit Star Wars of James Bond.)

Maar i.t.t. film is strip als 'technologisch medium' niet gestandaardiseerd. D.w.z. het 'apparaat' dat strip verspreidt verschilt per land.

Deze verschillen zijn enerzijds fysiek-materiaal van aard. De drager van strips verschil: de 32-pagina's tellende comics verschillen van de Frans Belgische stripalbums, de Italiaanse Fumetti, de Japanse Tankobon.

Daarnaast is de distributie van strips verschillend. In Nederland werden albums lang verkocht via tijdschriftenhandels en het netwerk van 'bladenmannen,' terwijl ze in Frankrijk vooral in de boekhandels lagen. Dit betekent dat dezelfde strips (van Peyo, Franquin, Herge) in Frankrijk in gecartonneerde versies bij boekhandels lagen, terwijl in Vlaanderen en Nederland 'slappe' versies verkocht werden via de bladenman. (Terwijl in Japan, bijvoorbeeld, de gegika verspreid werd via een circuit van commerciele bibliotheken).

Strips moeten daardoor niet alleen vertaald worden, maar ook voor elke markt opnieuw 'geformateerd.' Soms is dit een kwestie van knippen en plakken, maar soms ontstaan specifieke nationale tradities binnen een internationale franchise. De mate waarin dit gebeurt hangt deels af van de 'productiewijze' van de strip (d.w.z. van de manier waarop copyright is georganiseerd). De Amerikaanse krantenstrips, van oudsher getekend door solo-auteurs en verspreid door syndicaten als King Features werden meestal 'in tact' aangeboden aan Europese kranten, maar in 'verknipte' vorm geplaatst in Jounal du Mickey of Spirou in de jaren vlak voor de oorlog.

Disney's naoorlogse keuze om de avonturenstrips 'uit te besteden' aan individuele tekenaars d.m.v. syndicalisatie leidde tot de opkomst van verschillende 'nationale' tradities van Disney strips (Italiaanse Duck, Franse Duck, Deense Duck, etc), terwijl DC en Marvel, vanwege hun gecentraliseerde studio-systeem veel terughoudender waren in het afstaan van hun properties aan niet-Amerikaanse studios.

M.a.w. de culturele status van de strip wordt niet alleen bepaald door de inhoud, maar ook door het 'strip-apparaat' (en dat begrijp ik hier in media-theoretische termen als zowel 'technisch' apparaat als distributie-netwerk) dat het verspreidt.

Als een gevolg 'positioneert' de strip zich in verschillende landen op verschillende manieren t.o.v. andere vormen van pop cultuur (de pulps) en 'hoge cultuur' (jeugdboeken, literatuur), zodat we te maken hebben met het verschijnsel dat inhoudelijk vergelijkbare strips (Disney, Marvel, Franco-Belgische) desalniettemin anders 'aangeboden' worden in wezenlijk verschillende vormen.

Toen de strip zich vanaf, zeg, de jaren zestig emancipeerde, volwassen werd (wat zich uitte in de opkomst van een volwassen lezerspubliek en van 'bedephilia,' de opkomst van een 'auteurstheorie,' een netwerk van festivals, fanzines, tentoonstellingen, maar ook (uiteindelijk) nieuw werk met 'literaire ambitie'), gebeurde dat in verschillende contexten op fundamenteel verschillende manieren.

In dit onderzoeksproject wil ik het ontstaan van de 'literaire strip' - de grafische roman- in Nederland analyseren. Mijn doel is om het ontstaan van de Nederlandse strip in kaart te brengen (die is een cultuurhistorisch doel) maar ook om de culturele dynamiek in kaart brengen rond de strip. Ik wil daarbij niet zozeer kijken hoe de 'hoge' cultuur leende van de popcultuur (dit is al heel vaak gedaan) maar analyseren langs welke lijnen 'laag' zich 'opwerkte' tot hoge cultuur. De strip is daarvoor een excellente casus omdat deze juist in de naoorlogse jaren zo verfoeid was. Hierdoor hoop ik zicht te krijgen op de manier waarop de breuklijnen tussen hoog en laag in de naoorlogse periode in NL verschuiven. Omdat het onderzoek vergelijkend van aard is, wil ik ook kijken naar de manier waarop nationale tradities ontstaan in populaire cultuur. Ik wil bespreken hoe een nationale esthetische traditie ontstaat in relatie met een 'apparaat' en een 'veld.' (Ik richt me op debatten over het 'literaire' gehalte van strip, ook om zicht te krijgen op welke (poëticale) opvattingen over 'literariteit' hierin (impliciet) gehanteerd worden.

Het is onderverdeeld in drie deelonderzoeken:

1) de Toonderjaren (de periode tot de oprichting van Donald Duck in 1952), waaronder de discussie over de literaire kwaliteiten van Toonder;
2) De Pep, Eppo jaren, de opkomst van festivals, stripschrift, underground, relatie tot tegencultuur;
3) De (post-Maus) grafische romanjaren (Pontiac, Barbara Stok, Matena).

In elk van deze periode staan andere cultuuropvattingen centraal. In de Toonderjaren werd 'literariteit' vaak met stijl in verband gebracht. In de 'tegencultuur' jaren lag dat anders.

Het onderzoek is kwalitatief van aard. Het gaat om 'dikke' beschrijvingen van zowel het 'apparaat,' het 'circuit,' het 'vertoog' en een esthetische analyse van het werk zelf. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten